Mats hangt achterover in zijn stoel met zijn voeten op het bureau. Hij doet een wedstrijdje met zichzelf in het blazen van de grootst mogelijke kauwgombel. Pats! Van zijn kin tot zijn neus zit hij onder de roze kauwgom. Met zijn tong verzamelt hij alle kauwgom weer tot een kleverige massa in zijn mond en begint het spelletje opnieuw. Het is zijn manier om de tijd te doden. Als nachtportier bij de daklozenopvang maakt hij soms van alles mee, maar meestal gebeurt er niets. Dan is het een kwestie van wachten tot de eerste tekenen van een nieuwe dag aanbreken en hij zelf naar bed kan. Hij moet minimaal vier rondes per nacht lopen langs de slaapzalen om te checken of alles goed gaat, maar Mats werkt er al drie jaar en de klad is erin gekomen. Nu doet hij een ronde als hij begint en één vlak voor hij klaar is. Hij gaapt uitgebreid en werpt een verveelde blik op de camera’s.
Ondertussen is er van alles gaande op de bovenste verdieping van de opvang. Theo heeft een succesvolle avond gehad. Hij heeft tien milligram heroïne kunnen scoren en een paar milligram Fentanyl. Volgens zijn dealer is dat het lekkerste wat er is en het is veel krachtiger dan heroïne.
Zijn advies was om deze synthetische opioïde pijnstiller – die wordt voorgeschreven voor het behandelen van ernstige pijn – te mengen met de heroïne voor het beste effect. Wat hij niet vertelde is dat drie milligram Fentanyl dodelijk kan zijn. Theo heeft er nog nooit van gehoord, maar dat kan hem niet schelen. Elk moment dat hij de pijn van binnen kan verdoven is voor hem de hemel en hij is bereid elk middel daarvoor te nemen. Voorzichtig maakt hij een lijntje op het geïmproviseerde tafeltje van karton en boeken die hij heeft verzameld uit de minibieb in de straat verderop. Theo slaapt met nog vier andere daklozen in dezelfde kamer. Eén van hen is Gerrit. Normaal gesproken legt Theo nooit een lijntje met anderen erbij, maar drie van hen liggen in een dronken coma en Gerrit lijkt stoned en niet geïnteresseerd in iets verdovends.
Plotseling gaat de deur met een harde klap open. Een grote man in vieze natte kleren staat met een pak wijn in zijn hand in de deuropening. Hij kijkt neer op Theo die klaar is om zijn lijntje te snuiven.
‘Oprotten!’ sist hij naar de dronken man.
De man doet echter dreigend een stap naar voren. Hij wankelt en verspreidt een enorme walm van goedkope alcohol. Gerrit kijkt met een slaperige blik op naar de dronkaard, maar het ziet er niet naar uit dat Theo steun van hem kan verwachten. Hij staat op en gaat breeduit voor de man staan. Ondertussen maakt hij een snelle berekening of hij hem aan kan. Fysiek is de man groter en sterker, maar de alcohol maakt hem minder scherp en snel.
‘Wat heb je daar?’ vraagt de man met dubbele tong en kijkt langs Theo naar het tafeltje.
‘Gaat je geen donder aan.’
Theo balt zijn vuisten en is klaar om te vechten voor zijn zojuist binnengehaalde buit. Zodra de man een stap naar voren zet haalt hij uit en raakt de man recht in zijn gezicht. Schreeuwend van pijn deinst de grote man achteruit en grijpt naar zijn gezicht. Als hij weer opkijkt met een van pijn vertrokken gezicht staan zijn ogen zo vol haat dat hij er de kamer mee in brand zou kunnen zetten. De vechtpartij duurt een paar minuten en de grote man delft uiteindelijk het onderspit. Kreunend zakt hij in de smerige gang tegen de muur in elkaar. Er sijpelt bloed uit een snee in zijn voorhoofd en de rest van zijn gezicht zit onder de blauwe plekken. Ook Theo heeft er flink van langs gekregen. Hij heeft een bloedneus en zijn rechterknieschijf is ontwricht door een ongecoördineerde maar harde trap van zijn tegenstander. Met het vooruitzicht dat hij de pijn straks kan verdoven strompelt hij snel terug naar binnen. Hij krijgt de schrik van zijn leven.
Gerrit ligt languit op de grond. De geïmproviseerde tafel is onder zijn gewicht bezweken. Zijn ogen zijn wijd opengesperd. Theo zoekt naar restjes witte poeder die wellicht over de vloer verspreidt zouden moeten liggen.
Geen korreltje meer en Gerrit is dood.